
Geen testamentair contact? Dan liever een contract!
Column
Geliefden gaan vaak samen op bezoek bij de notaris om hun uiterste wil in een testament vast te leggen. Hun testamenten zijn, aangezien zij veelal hetzelfde voor elkaar voelen, in de regel in spiegelbeeld op elkaar gemaakt. De ene notaris is wat strenger in de leer dan de ander en stelt zich op het standpunt dat deze testamenten als hoogstpersoonlijk stuk niet in het bijzijn van de ander getekend mogen worden. Een andere notaris, die niet Roomser dan de paus is, laat de minnaars gezellig samen onder het genot van een kopje koffie hun laatste wil tekenen, en al helemaal als ze na de dood toch hetzelfde willen.
De clou van het juridisch schouwspel moet zijn dat de stervelingen zich realiseren dat de testamenten los van elkaar te herroepen zijn. Er is immers geen sprake van een contract. Juridisch komt het testament pas boven water na overlijden, want dan werkt het pas. Dit drong in het verleden niet altijd tot de burger door. De moderne mens voelt dan ook steeds vaker de erfrechtelijke spanning en onzekerheid als zijn of haar partner alleen op stap gaat na een binnenbrandje. Hij zal toch niet stiekem het testament herroepen? Zo lazen we nog niet heel lang geleden in de rechtspraak:
“Zij wist niet dat gedaagde zijn testament kan wijzigen en was overtuigd dat dit niet kon en zou gebeuren.”
Deze ‘doodzonde’, of beter dit erfrechtelijk verraad, wordt uiteraard als ondeugender ervaren dan vreemdgaan. Wie toch wat meer zekerheid wil en rustig als potentieel langstlevende partner wil gaan slapen, stuurt aan op een ‘huwelijkscontract’, op basis waarvan er een ‘zo goed als zeker’ uitzicht is op een substantiële aanspraak op het vermogen van de ander. Al is het maar het alsnog aangaan van een zogeheten gemeenschap van goederen. De armere partner staat dan in ieder geval niet met lege handen. Samenwoners kunnen een ‘samenlevingscontract’ aangaan met een verblijvingsbeding of beter een verdelingsovereenkomst bij overlijden, waarbij bijvoorbeeld het huis ‘gegarandeerd’ aan de langstlevende toekomt.
Wat veel mensen niet weten is dat de echtgenoten aan het eind van de rit ook een breukdelengemeenschap kunnen aangaan, een gemeenschap van goederen niet op basis van het gebruikelijke half-half maar op basis van bijvoorbeeld 10%-90%. Op 16 februari 2024 besliste de Hoge Raad dat dit fiscaal mag, zolang, ondanks een ernstig ziekbed van de zeer vermogende man nog niet ‘zo goed als zeker’ vaststaat dat hij eerder dan zijn vrouw komt te overlijden. U begrijpt dat als hij dan ‘toevallig’ toch als eerste overlijdt, hij maar een kleine nalatenschap van 10% heeft en er nagenoeg geen erfbelasting betaald hoeft te worden.